OPMERKING: Deze samenvatting is niet de complete vertegenwoordiging van de oorspronkelijke tekst en dient slechts als een herinnering.
Rechtgeleide Kaliefen – Hazrat Umar ibn al-Khaṭṭāb (ra)
Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwudh en Surah al-Fatihah zei Hazrat Mirza Masroor Ahmad (aba) dat hij verder zou gaan met het belichten van incidenten uit het leven van Hazrat Umar (ra).
De slag bij Hamra al-Asadi
Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Umar (ra) ook deelnam aan de Slag bij Hamra al-Asad die na de Slag bij Uhud plaatsvond. Er was een dreiging dat de Quraish Medina zouden gaan aanvallen. Ze waren van mening dat ze daarmee de islam helemaal konden elimineren. Dus toen de moslims hoorden dat er een mogelijkheid van een aanval was, bleven ze Medina bewaken. De volgende ochtend hoorden ze dat de Quraish inderdaad in de buurt waren en een aanval beraamden. De Heilige Profeet (sa) maakte bekend dat al degenen die hadden deelgenomen aan de Slag om Uhud zich opnieuw moesten voorbereiden op de strijd. Vervolgens riep de Heilige Profeet(sa) Hazrat Abu Bakr(ra) en Hazrat Umar(ra) bijeen om hen over de situatie te informeren. Ze stelden allebei voor om de bedreiging voor Medina te kunnen neutraliseren, naar de Quraish toe te gaan. Vandaar dat de moslims vertrokken en stopten bij een plaats genaamd Hamra al-Asad. Omdat het avond was brachten de moslims daar de nacht door en werd besloten om kampvuren aan te steken. Toen de Quraish alle vuren zag die waren aangestoken, leek het alsof er een groot leger aanwezig was. Dus toen een van de Quraish deze branden zag en verslag uitbracht, besloten de Quraish om zich terug te trekken naar Mekka.
De slag bij Banu Mustaliq
Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Umar (ra) ook deelnam aan de Slag bij Banu Mustaliq. Dit vond plaats in een tijd dat de stammen van Hijaz, die aanvankelijk sympathie hadden voor de zaak van de moslims, ten prooi vielen aan de ophitsingen van de Quraish. De belangrijkste onder hen was de stam van Banu Mustaliq die van plan was Medina aan te vallen. Toen de Heilige Profeet (sa) hoorde van dit plan en dat er een groot leger werd voorbereid. Vandaar dat de Heilige Profeet(sa) met een leger van moslims op weg ging naar de stam van Banu Mustaliq. Toen Banu Mustaliq hoorde van de komst van het moslimleger, werd Banu Mustaliq bang, omdat hun plan een verrassingsaanval op Medina was geweest. Vandaar dat de andere stammen die Banu Mustaliq hadden gesteund, vluchtten toen ze dit nieuws hoorden. Banu Mustaliq bleef echter vastbesloten om te vechten. De Heilige Profeet (sa) stopte bij een plaats in de buurt van Banu Mustaliq genaamd Muraisi. De Heilige Profeet (sa) gaf vervolgens Hazrat Umar(ra) de opdracht om de Banu Mustaliq te informeren dat als ze zouden ophouden met hun verzet tegen de islam, er vrede zou zijn en de moslims zouden terugkeren naar Medina. De Banu Mustaliq ontkende dit vredeoffer echter en ze begonnen pijlen te schieten. Dus schoten de twee partijen enige tijd heen en weer pijlen, en toen beval de Heilige Profeet (sa) een onmiddellijke aanval, die Banu Mustaliq uitschakelde.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat er op de terugweg van de Slag bij Banu Mustaliq een geschil was tussen twee mannen, een van de Muhajireen (migranten naar Medina) en Ansar (inwoners van Medina) en beiden riepen hun mensen op om hen te helpen. Toen vertelde de Heilige Profeet (sa) hen dat ze geen ruzie moesten maken over zulke onbeduidende zaken. Abdullah bin Ubayy (hoofd van de hypocrieten) was ook aanwezig, en zei dat bij terugkeer naar Medina, de eervolle de oneervolle zou uitschakelen. Hazrat Umar(ra) verzocht de Heilige Profeet(sa) om deze hypocriet te doden, maar de Heilige Profeet(sa) zei dat hij geen toestemming zou geven, opdat mensen niet zouden zeggen dat hij zijn eigen volk vermoordde. Later werden de hypocrieten zelf moe van Abdullah bin Ubayy en begonnen zich tegen hem te keren. De Heilige Profeet (sa) vertelde Hazrat Umar (ra) dat hij zijn verzoek die keer had stopgezet, omdat hij wist dat de mensen die Abdullah bin Ubayy steunden zich tegen hem zouden keren bij het zien van de realiteit en hem zelf zouden doden.
Een verduidelijking met betrekking tot de gebeden tijdens de slag om Uhud
Zijne Heiligheid (aba) zei dat tijdens de Slag om de Sloot, Hazrat Umar(ra) naar de Heilige Profeet (sa) ging nadat de zon was ondergegaan, en zei dat hij niet in staat was geweest om het Asr-gebed (laat middaggebed). De Heilige Profeet (sa) zei dat hij ook niet in staat was geweest om het Asr-gebed te verrichten, en dus deden ze het, en deden toen het Maghrib-gebed (gebed na zonsondergang). Zijne Heiligheid (aba) zei dat er verschillende meningen en verslagen zijn over hoeveel gebeden ze die dag niet hadden kunnen verrichten. Er zijn enkele overleveringen en verslagen die zeggen dat de Heilige Profeet (sa) vier gebeden tegelijk verrichtte. De Beloofde Messias(as) heeft echter al zulke verslagen als zwak aangemerkt en verklaard dat het in feite alleen het Asr-gebed was dat werd opgedragen tegen het verstrijken van de vastgestelde tijd.
Hazrat Umar’s(ra) deelname aan het Verdrag van Hudaibiyah
Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Umar (ra) ook deel uitmaakte van het Verdrag van Hoedaibiyah. De Heilige Profeet (sa) riep Hazrat Umar(ra) bijeen zodat hij naar Mekka kan gaan en de Quraish kan informeren over de bedoelingen van de moslims. Hazrat Umar (ra) zei dat hij voor zijn leven vreesde, omdat de Quraish wisten hoeveel hij tegen hen was. Hazrat Umar(ra) zei dat als de Heilige Profeet(sa) dat wenste, hij ondanks dit toch naar Mekka zou gaan, maar de Heilige Profeet(sa) bleef stil. Toen stelde Hazrat Umar(ra) voor om Hazrat Uthman(ra) te sturen, aangezien hij zeer gerespecteerd werd door de Quraish.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat terwijl het verdrag werd geschreven, Abu Jundal, de zoon van Suhail bin Amr, de vertegenwoordiger van de Quraish, besloot te vluchten naar de Heilige Profeet (sa), omdat hij de islam had aanvaard echter werd hij hiervoor gemarteld door de Quraish. Abu Jundal arriveerde in Hudaibiyah net op het moment dat in het verdrag de voorwaarde werd geschreven dat elke Mekkaanse die naar de moslims vluchtte, zou worden teruggestuurd. Daarom eiste Suhail bin Amr dat Abu Jundal zou worden teruggestuurd. Abu Jundal smeekte om niet teruggestuurd te worden, maar de Heilige Profeet (sa) vertelde hem met veel pijn dat, omdat ze zojuist hadden ingestemd met de voorwaarden van de overeenkomst, ze niet konden voorkomen dat hij werd teruggebracht.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat het Hazrat Umar (ra) veel pijn deed om dit te zien. Hij vroeg de Heilige Profeet (sa) of hij inderdaad eerlijk was. Waarom moesten de moslims dan zo’n schande dragen? De Heilige Profeet (sa) antwoordde hem dat hij natuurlijk de waarheidsgetrouwe Boodschapper was die door God was gezonden, en als zodanig was hij op de hoogte gebracht van Gods wil voor de moslims. Toen vroeg Hazrat Umar(ra) of de Heilige Profeet(sa) niet had gezegd dat ze een bedevaart zouden maken naar de Heilige Ka’bah. De Heilige Profeet (sa) zei dat hij dat inderdaad had gedaan, maar hij had niet gespecificeerd dat het datzelfde jaar zou zijn. Hij vertelde hem toen dat de moslims zeker Mekka zouden binnenkomen en de pelgrimstocht zouden uitvoeren. Later zei Hazrat Umar(ra) dat hij spijt had van deze zwakte die tot stand kwam als gevolg van grote emotie en veel berouw had.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Umar (ra) ook het Verdrag van Hudaibiyah als getuige heeft ondertekend. Er waren twee kopieën van het verdrag gemaakt, één die Suhail bin Amr meenam naar Mekka en de andere met de Heilige Profeet (s) terugbracht naar Medina.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat op de terugweg van Hudaibiyah, de Heilige Profeet (sa) de moslims de volgende verzen informeerde:
Voorwaar, Wij hebben u een klaarblijkelijke overwinning verleend. Zodat Allah u tegen uw voorafgaande en toekomstige (aan u toegeschrevene) zonden moge behoeden en dat Hij Zijn gunst aan u moge vervolmaken en u op het juiste pad moge leiden, En dat Allah u met een machtige hulp moge ondersteunen. (De Heilige Koran, 48:2-4)
Voorwaar, Allah vervulde het visioen van Zijn boodschapper naar waarheid. Voorzeker gij zult de Heilige Moskee (te Makka) in vrede binnengaan met haar geknipt of geschoren zonder vrees. Dus Hij wist wat u onbekend was en Hij heeft u hiervoor een nabijzijnde overwinning toegezegd. (De Heilige Koran, 48:28)
Zijne Heiligheid (aba) zei dat deze verzen aantoonden dat als de moslims dat jaar Mekka waren binnengekomen, het niet in vrede zou zijn geweest. Nu echter, als gevolg van de totstandkoming van een vredesverdrag, zouden de moslims Mekka kunnen binnenkomen en in vrede de bedevaart kunnen uitvoeren. Na het Verdrag van Hudaibiyah waren er enkele metgezellen (ra) die zich ongemakkelijk voelden en zich afvroegen hoe dit als een overwinning voor hen kon worden beschouwd, maar toen ze deze verzen hoorden, werd de zaak overduidelijk gemaakt en ze werden er zeker van dat dit zeker een grote overwinning was.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat nadat deze verzen waren geopenbaard, de Heilige Profeet (sa) Hazrat Umar (ra) bijeenriep en de geopenbaarde verzen voor hem reciteerde, waarop Hazrat Umar (ra) er ook van overtuigd was dat dit verdrag dat hij aanvankelijk had beschouwd als een bron van schande was voor moslims, in feite een grote overwinning was.
Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij in de toekomst zou doorgaan met het belichten van incidenten uit het leven van Hazrat Umar (ra).
Gebed voor overledenen
Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij de dodengebed (in afwezigheid) zou leiden van de volgende overledenen: Malik Muhammad Yusuf Saleem, Shuaib Ahmad, Maqsood Ahmad Bhatti, Javaid Iqbal en Madiha Nawaz.
Samengesteld door Afdeling Isha’at van Majlis Khuddam-ul-Ahmadiyya Nederland