Skip to content

‘Het leven van de Heilige Profeet (sa) – Twee verzonnen incidenten’ | Vrijdagpreek Hazrat Khalifatul-Masih V (aba) | 6 oktober 2023

Feature image

Klik hier om de video te bekijken

Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwuz en Surah al-Fatihah, zei Zijne Heiligheid, Hazrat Mirza Masroor Ahmad (aba)dat hij in de vorige preek verhalen had genoemd met betrekking tot de moord op Asma, en Zijne Heiligheid (aba) vertelde ook dat er een tweede verzonnen incident was. Het tweede verzonnen incident is de moord op de Joodse man Abu Afak.

Vermeende moord op Abu Afak

Zijne Heiligheid (aba) zei dat het vermeende incident inhoudt dat de Heilige Profeet (sa) aan zijn Metgezellen vroeg wie van hen Abu Afak van het leven zou beroven. Hij was een oudere man, naar verluidt 120 jaar oud, die de spot dreef met de Heilige Profeet (sa) in zijn gedichten. Hazrat Salim bin Umair (ra), die ook had deelgenomen aan de Slag van Badr, stond bij deze vraag van de Heilige Profeet (sa) op en zei dat hij het leven van Abu Afak zou nemen of zijn eigen leven zou verliezen in deze poging. Op een nacht hoorde Hazrat Salim (ra) dat Abu Afak op de binnenplaats van zijn huis sliep vanwege de hitte en dus ging hij erheen en beroofde Abu Afak van het leven. Dit is het veronderstelde incident volgens de geschiedenis.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat dit incident door geen enkele authentieke bron wordt gestaafd, noch wordt het vermeld in een van de zes authentieke boeken van overleveringen (Sihah-e-Sittah). Het staat in sommige geschiedenisboeken maar de meeste authentieke geschiedenisboeken hebben dit incident niet vermeld.

Verschillen in de diverse verslagen

Zijne Heiligheid (aba) zei dat er verschillende factoren zijn over het incident zelf die ook de onechtheid ervan bewijzen. Er zijn bijvoorbeeld tegenstrijdigheden in verschillende verslagen over wie de moordenaar eigenlijk was. Sommigen zeggen dat het Salim bin Umair was, en anderen zeggen dat het Salim bin Umar was, of Salim bin Abdillah bin Thabit Ansari. Verder zijn er ook onregelmatigheden over het motief van deze moord. Sommigen zeggen dat Salim gepassioneerd raakte en Abu Afak doodde, anderen zeggen dat het kwam door het verschil in religie, terwijl een andere groep beweert dat de moord werd bevolen door de Heilige Profeet (sa). Verder zijn er meningsverschillen over wanneer dit incident zou hebben plaatsgevonden. Als dit incident werkelijk had plaatsgevonden, dan zou er een verslag zijn geweest van vergelding door het Joodse volk, maar zo’n verslag is niet gevonden. Deze factoren tonen duidelijk aan dat dit een fictief incident is.

Zijne Heiligheid (aba) citeerde Hazrat Mirza Bashir Ahmad (ra), die schrijft over de verzonnen incidenten:

‘Na de gebeurtenissen van de Slag bij Badr, hebben Waqidi en andere historici over twee incidenten geschreven die nergens te vinden zijn in de boeken van Ahadith en authentieke historische verslagen. Zelfs als een persoon overweegt in termen van Dirayat, blijken ze niet correct te zijn. Maar omdat deze kennelijk een middel vormen om een beschuldiging tegen de Heilige Profeet (sa) te uiten, hebben verschillende christelijke historici, zoals gebruikelijk, op een hele nare manier van deze voorvallen gebruikgemaakt. Het eerste van deze verzonnen incidenten heeft betrekking op een dame genaamd Asma die in Medina woonde en een fervent vijand van de islam was. Ze zou kwaad spreken van de Heilige Profeet (sa) en zou mensen tegen hem ophitsen met haar provocerende coupletten en ook zou ze mensen ophitsen om de Heilige Profeet (sa) te vermoorden. Uiteindelijk, in zijn woede, doodde een blinde metgezel genaamd ‘Umair bin ‘Adiyy’ haar thuis terwijl ze sliep. Toen de Heilige Profeet (sa) hiervan op de hoogte werd gebracht, berispte de Heilige Profeet (sa) hem niet. Integendeel, in zekere zin prees hij de daad zelfs.

Het tweede incident dat wordt genoemd is dat van een oudere joodse man genaamd Abu Afak, die in Medina woonde. Deze persoon zou ook provocerende coupletten reciteren over de Heilige Profeet (sa) en zou de ongelovigen oproepen om oorlog te voeren tegen de Heilige Profeet (sa) en hem te vermoorden. Uiteindelijk werd hij ook gedood door een Metgezel genaamd Salim bin Umair in zijn woede, gedurende de nacht, terwijl hij thuis op zijn veranda zat.

Waqidi en Ibni Hisham hebben zelfs enkele van de provocerende coupletten geschreven die Asma en Abu Afak over de Heilige Profeet (sa) hadden gecomponeerd. Sir William Muir en anderen hebben hun boeken op een hele vervelende manier gevuld met deze twee incidenten. De waarheid is echter dat conform nauwkeurig onderzoek en kritiek niet eens kan worden bewezen dat deze incidenten überhaupt hebben plaatsgevonden. Het eerste argument dat de echtheid van deze twee incidenten in twijfel trekt is dat ze nergens te vinden zijn in de boeken van Ahadith. Met andere woorden, er is geen enkele hadith waarin een gebeurtenis van deze aard is beschreven samen met de namen van de moordenaar of het slachtoffer.’

Ook als we de Ahadith terzijde schuiven, hebben zelfs historici geen toespelingen gemaakt op deze incidenten, terwijl als incidenten van deze aard werkelijk hadden plaatsgevonden zouden deze zijn vermeld in de boeken van Ahadith en de verschillende geschiedenisboeken. In dit geval kan niet worden gespeculeerd dat aangezien er een beschuldiging viel over de Heilige Profeet (sa) en zijn Metgezellen, de Muhaddithin en verschillende geschiedschrijvers deze voorvallen waarschijnlijk hebben weggelaten. Ten eerste is de reden hiervoor is dat de omstandigheden waarin deze voorvallen plaatsvinden niet verwerpelijk zijn. Ten tweede: iedereen die zelfs basiskennis heeft van de Ahadith en geschiedenis moet weten dat de Muhaddithin en moslimhistorici nooit een verhaal hebben weggelaten alleen maar omdat het de islam en/of de stichter van de islam in negatieve zin zou weergeven.

Zij hadden de gewoonte om nooit terughoudend te zijn in het vertellen van wat zij authentiek vonden in termen van Riwayat, alleen vanwege het onderwerp. Het was in feite de gewoonte van sommige Muhaddithin en de meeste geschiedschrijvers dat zij eerlijk iedere vertelling die hen bereikte over de Heilige Profeet (sa) en zijn Metgezellen in hun verzamelingen opnamen, zelfs als deze ongefundeerd en onbetrouwbaar was zowel in termen van Riwayat als Dirayat. Ze zouden het dan aan het oordeel van theologen en geleerden van latere tijden overlaten om zelf onderscheid te maken tussen authentieke en zwakke vertellingen. Bovendien was het hun bedoeling dat alles wat aan de Heilige Profeet (sa) en zijn Metgezellen werd toegeschreven, of het nu waar of vals leek te zijn, niet zou worden weggelaten. Het is hierom dat allerlei betrouwbare en onbetrouwbare verhalen zijn verzameld in de vroege werken van de geschiedenis. Dit betekent echter niet dat alles acceptabel is. Integendeel. Nu is het ons werk om onderscheid te maken tussen het zwakke en het authentieke. In ieder geval is er geen greintje twijfel dat een moslim Muhaddith of historicus ooit een vertelling heeft genegeerd alleen maar omdat het in strijd leek te zijn met de grootheid van de Heilige Profeet (sa) of zijn Metgezellen, of omdat de Heilige Profeet (sa) of de islam iets werd verweten als gevolg daarvan. 

Als zodanig staan de executies van Ka’b bin Ashraf en Abu Rafi, die volledig lijken op de zogenaamde incidenten van Asma en Abu Afak, en die verderop op de juiste plaatsen zullen worden aangehaald, duidelijk en gedetailleerd in alle geschiedenisboeken en Ahadith en geen moslimverteller, Muhaddith of historicus heeft verzuimd om die te vermelden. Aangezien de executie van Asma en Abu Afak in geen enkele Hadith vermeld zijn en vervolgens verschillende historici ook zwijgen over deze kwestie, is het evident dat dit verzonnen verhalen zijn die op de een of andere manier een weg hebben gevonden in verschillende vertellingen en zo een deel van de geschiedenis zijn geworden. Als we vervolgens de details van deze verhalen bestuderen wordt hun fictionele aard nog duidelijker. Bijvoorbeeld, in het verhaal van Asma is de naam van de moordenaar – zoals verteld door Ibni Sa’d en anderen – Umair bin Adiyy. Echter, de naam van de moordenaar zoals verteld door Ibni Duraid is niet Umair bin Adiyy, maar Ghashmir. Suhaili verklaart dat beide namen onjuist zijn en stelt dat Asma in werkelijkheid werd gedood door haar eigen man, wiens naam Yazid bin Zaid is conform verschillende vertellingen. Vervolgens wordt in andere overleveringen verteld dat geen van de bovengenoemde mensen Asma doodde. In plaats daarvan was de moordenaar een onbekende die tot haar eigen volk behoorde. Ibni Sa’d en anderen hebben het slachtoffer Asma bint Marwan genoemd, maar er is een verklaring van Allamah Abdul-Barr dat zij niet Asma bint Marwan was en dat Umair in feite zijn eigen zus doodde wiens naam Binti Adiyy was. Ibni Sa’d heeft geschreven dat de moord plaatsvond in het midden van de nacht. De overlevering van Zarqani stelt echter vast dat het verhaal overdag plaatsvond of hooguit in het begin van de nacht, omdat in de overlevering wordt vermeld dat het slachtoffer op dat moment dadels verkocht.

Het tweede voorval is de executie van Abu Afak. Ibni Sa’d, Waqidi en anderen hebben hierover geschreven dat de naam van de moordenaar Salim bin Umair was. In sommige vertellingen echter is zijn naam genoteerd als Salim bin Amr terwijl Ibni Aqabah de naam Salim bin Abdullah heeft vermeld. Eveneens met betrekking tot het slachtoffer Abu Afak heeft Ibni Sa’d geschreven dat hij een jood was terwijl Waqidi hem niet als zodanig heeft beschreven. Vervolgens is vastgesteld van zowel Ibni Sa’d als Waqidi dat Salim Abu Afak uit woede en uit eigen beweging doodde. Echter, in één verhaal wordt verteld dat hij werd geëxecuteerd op bevel van de Heilige Profeet (sa). Zelfs over het tijdstip van de executie zeggen Ibni Sa’d en Waqidi dat die na de executie van Asma plaatsvond. Ibni Ishaq en Abur-Rabi verklaren echter dat het plaatsvond vóór de executie van Asma. Al deze tegenstrijdigheden resulteren in een sterke dosis twijfel over de vraag of deze verhalen verzonnen zijn of dat er een kern van waarheid in zit. Hoe dan ook is het zo onduidelijk dat geen uitspraak kan worden gedaan over de details en de aard ervan.

Een ander argument waarom deze incidenten verzonnen zijn is dat het tijdperk waarin beide verhalen zich afspelen een tijdperk is waarover alle historici het unaniem eens zijn dat er in die tijd nog geen confrontatie of geschil was ontstaan tussen de moslims en de joden. De geschiedenis stelt vast dat de Ghazwah van Banu Qainuqa de allereerste veldslag was die plaatsvond tussen de moslims en de joden en dat de joden van Banu Qainuqa de eerste waren die naar voren traden in hun vijandschap jegens de islam. Hoe kan dan worden gesteld dat vóór deze Ghazwah al moorden en bloedvergieten had plaatsgevonden tussen de joden en de moslims? Bovendien, als dergelijke gebeurtenissen werkelijk hadden plaatsgevonden voor de Ghazwah van Banu Qainuqa, dan hadden deze moeten worden genoemd als een factor die tot deze Ghazwah had geleid. Op zijn minst zou het joodse volk op basis hiervan verwijten kunnen maken aan de moslims, namelijk dat het de moslims waren die in eerste instantie een fysiek conflict uitlokten. Maar in geen enkel historisch verslag, en zelfs niet in de werken van de historici die deze verhalen hebben overgeleverd is iets te vinden over joden van Medina die ooit een dergelijke beschuldiging hebben geuit. Als iemand gelooft dat zij misschien wel een bezwaar hebben geuit maar dat moslimhistorici dit gemakshalve hebben weggelaten, is dit een onjuiste en ongefundeerde opvatting. Want zoals reeds vermeld, heeft geen enkele moslim Muhaddith of historicus ooit een sluier gelegd over een beschuldiging van een tegenstander, bijvoorbeeld in het incident van de Sariyyah van Nakhlah. Toen de afgodendienaren van Mekka bezwaar maakten tegen de moslims voor het onteren van de heilige maanden, hebben moslimhistorici deze aantijging met ongekende integriteit in hun boeken opgenomen. Dus als de joden bij deze gelegenheid een dergelijke beschuldiging hadden geuit, dan zouden de geschiedkundige verslagen niet leeg zijn geweest van de vermelding ervan. Daarom blijken deze verhalen vanuit geen enkel perspectief correct te zijn. Het lijkt erop dat een verborgen vijand van de islam deze verhalen heeft verteld terwijl hij deze toeschreef aan een of andere moslim en vervolgens een manier vond om opgenomen te worden in de overleveringen van de moslims. Misschien heeft een zwakke moslim deze verhalen opgenomen in het historisch verslag om zijn eigen stam de valse trots toe te schrijven dat zulke mannen die aan hem werden gerelateerd verschillende schadelijke ongelovigen hebben gedood. Allah weet het beste.

Dit is de feitelijke realiteit van deze incidenten. Maar zoals we hierboven hebben aangegeven, zelfs als deze gebeurtenissen een kern van waarheid zouden bevatten, kunnen ze niet als verwerpelijk worden beschouwd onder de omstandigheden waarin ze plaatsvonden. De kwetsbare staat waarin de moslims zich in die tijd bevonden is reeds beschreven. Hun toestand was als die van een persoon die van alle kanten wordt omsingeld door vuur zonder uitwijkmogelijkheid. In deze uiterst kwetsbare toestand van de moslims, als een kwaadaardig persoon mensen ophitst tegen hun Meester en Leider door provocerende coupletten te reciteren en zijn vijanden uitlokt om hem te vermoorden, wat anders had men kunnen doen gezien de omstandigheden van die tijd, behalve een einde maken aan zo’n persoon? Een dergelijke actie werd alleen uitgevoerd door de moslims in een staat van extreme provocatie – een staat waarin een kleine moord niet genoeg kan zijn voor vergelding. 

Als zodanig vindt zelfs een individu als de heer Margoliouth, die over het algemeen een tegengesteld standpunt inneemt in elke kwestie, dat het niet waard is de moslims te veroordelen vanwege deze incidenten. Vandaar dat de heer Margoliouth schrijft: ‘Omdat, als de verzen die aan Asma worden toegeschreven echt zijn, zij opzettelijk de mensen van Medina had aangezet tot een moorddadige aanval op de Profeet, zou haar executie geen onvergeeflijk meedogenloze maatregel zijn geweest, beoordeeld naar welke maatstaf dan ook; en het moet niet worden vergeten dat satire een veel effectiever wapen was in Arabië dan elders…en van het feit dat alleen de schuldige leed, was het een duidelijke verbetering ten opzichte van het bestaande systeem waarbij satire op een individu oorlog tussen hele stammen betekende. In plaats daarvan werd het principe ingevoerd dat iedereen moet lijden voor zijn eigen fout.’

Als de heer Margoliouth al bezwaar heeft tegen deze executies, dan heeft dat alleen betrekking op de manier waarop ze werden uitgevoerd. Met andere woorden, waarom werden ze niet officieel geëxecuteerd na de formele aankondiging van hun misdaden? Het eerste antwoord hierop is dat zelfs als deze incidenten als waar worden beschouwd, die het resultaat waren van individuele acties van bepaalde moslims zelf die door hen werden gepleegd nadat ze enorm waren geprovoceerd. De Heilige Profeet (sa) gaf geen opdracht tot deze acties en dit is categorisch vastgesteld door het verslag van Ibni Sa’d. Ten tweede: als hypothetisch wordt aangenomen dat de Heilige Profeet (sa) deze acties had bevolen, dan nog waren de omstandigheden van die tijd zodanig dat als er formeel een officiële uitspraak was gedaan met betrekking tot de executie van Asma en Abu Afak en de familieleden van de misdadigers van tevoren op de hoogte waren gesteld dat hun mensen zouden worden geëxecuteerd, dit gevaarlijke gevolgen had kunnen hebben. Bovendien was er ook een sterke vrees voor het feit dat deze incidenten een groot oorlogsvuur tussen de moslims en de joden, en zelfs tussen de moslims en de afgodendienaren van Medina hadden kunnen doen ontbranden. Het is vreemd dat, terwijl de heer Margoliouth de loutere handeling van het doden toelaatbaar heeft geacht in het licht van de specifieke omstandigheden van Arabië op dat moment, waarom kan dan met de methode van executie geen rekening worden gehouden gezien de specifieke omstandigheden van dat tijdperk? Ook in dit opzicht, als hij rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van dat tijdperk, zou hij misschien zijn overtuigd dat de gebruikte methode het meest geschikt en noodzakelijk was voor de omstandigheden van dat tijdperk en in het belang van de openbare vrede. Maar, God wil het, we zullen onze lezers een meer gedetailleerde discussie over deze kwestie voorleggen in het verslag van de executie van Ka’b bin Ashraf.

Samenvattend, ten eerste, de incidenten van de executie van Asma en Abu Afak zijn niet eens waar in termen van Riwayat en Dirayat. Stel dat ze hypothetisch als waar worden aangenomen, zelfs dan kunnen ze niet als verwerpelijk worden beschouwd in het licht van de omstandigheden van die tijd. Wat het geval ook is, misschien waren deze moorden de individuele acties van bepaalde moslims die door hen werden gepleegd nadat ze ernstig waren geprovoceerd. De Heilige Profeet (sa) gaf geen enkel bevel in die zin.’

–        (The Life & Character of the Seal of Prophets (sa), Vol. 2, pp. 266-273)

Zijne Heiligheid (aba) zei dat het een grote gunst van God is dat Hij ons in staat heeft gesteld om de Imam van ons Tijdperk te herkennen, door wiens leiding we al zulke vertellingen en incidenten analyseren om hun realiteit vast te stellen voordat we ze vermelden. Verder weerleggen we elke beschuldiging die tegen de Heilige Profeet (sa) kan opkomen. Zijne Heiligheid (aba) bad dat moge Allah de Almachtige begrip schenken aan zulke zogenaamde geleerden die licht brengen op zulke incidenten alleen voor hun persoonlijk gewin. Ze zeggen dat ze de islam dienen terwijl ze in werkelijkheid de islam belasteren en daarmee extremistische groeperingen oprichten. Moge Allah hen begrip schenken.

Grafreden

Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij enkele overleden leden van de Gemeenschap zou noemen.

Prof. Dr. Nasir Ahmad Khan

Professor Dr. Nasir Ahmad Khan, ook wel Perwaiz Perwazi genoemd, overleed onlangs in Canada. Hij werd geboren in Qadian en was de zoon van missionaris Maulana Ahmad Khan Naseem. Hij behaalde zijn PhD aan de Punjab Universiteit en begon les te geven op verschillende overheidsscholen. Hij begon ook bij te dragen aan verschillende literaire publicaties. Later wijdde hij zijn leven aan het lesgeven aan het Talimul Islam College in Rabwah, waar hij ook hoofd van de Urdu-afdeling zou worden. Hij ging lesgeven in Japan, waar hij ook hielp bij het oprichten van de Ahmadiyya gemeenschap in Japan. Na zijn terugkeer naar Pakistan gaf hij les aan verschillende universiteiten in Rabwah. Hij ondervond echter veel tegenwerking, waardoor hij gedwongen werd Pakistan te verlaten. Hij ging eerst naar het Verenigd Koninkrijk en vervolgens, onder leiding van de Vierde Kalief (rh), ging hij naar Zweden waar hij les bleef geven aan de universiteit. In Zweden maakte hij ook deel uit van het Nobelprijscomité voor Literatuur. Later verhuisde hij naar Canada.

Hij laat zijn vrouw, twee zonen en drie dochters achter. Zijn vrouw getuigt dat hij een loyale en trouwe echtgenoot was die goed voor zijn gezin zorgde. Hij glimlachte altijd ongeacht de omstandigheden. Hij had een diepe liefde voor het kalifaat. Hij bleef tot zijn laatste dagen schrijven naar Zijne Heiligheid (aba). Hij hield van de Heilige Koran en reciteerde regelmatig dagelijks een heel deel van de Koran. Hij bracht ook liefde voor het kalifaat over op zijn kinderen. Hij liet zijn kinderen en kleinkinderen zien wat het betekent om een band met God te hebben. Tot zijn laatste momenten zei hij voortdurend Alhamdulillah (alle lof behoort aan Allah). Zijne Heiligheid (aba) bad dat Allah hem vergiffenis en barmhartigheid moge schenken en zijn nageslacht in staat mag stellen de erfenis van zijn deugden voort te zetten.

Sharif Ahmad Bhatti

Sharif Ahmad Bhatti was de zoon van Amir Khan Bhatti uit Rabwah. Hij wordt overleefd door zijn vrouw, twee zonen en twee dochters. Een van zijn zonen, Tahir Bhatti, is een missionaris in Sierra Leone. Sharif Ahmad Bhatti’s vader aanvaardde Ahmadiyyat toen hij de waarheid ervan inzag toen de profetie van Lekh Ram werd vervuld. Sharif Ahmad Bhatti werkte in een textielfabriek en heeft nooit verborgen dat hij een Ahmadi was ondanks tegenwerking. Op een keer kwam iemand naar hem toe en begon scheldwoorden te gebruiken voor de Beloofde Messias (as). De man zei dat slechts een van hen in de textielfabriek zou blijven. Later werd bekend dat de man betrapt was op diefstal uit de fabriek en door de managers werd vrijgelaten. Hij las altijd de literatuur van de gemeenschap. Hij luisterde naar elke richtlijn van het kalifaat, vooral wanneer de kalief een oproep deed om te bidden. Zijne Heiligheid (aba) bad dat Allah hem vergiffenis en barmhartigheid moge schenken en zijn nageslacht in staat mag stellen de erfenis van zijn deugden voort te zetten.

Professor Abdul Qadir Dahri

Professor Abdul Qadir Dahri was de voormalige voorzitter van Nawab Shah. Hij was een zeer moedig en oprecht persoon. Hij behaalde een graad in de taal Sindhi, waarna hij een cursus voor de Sindhi-taal begon. Hij verklaarde openlijk dat hij een Ahmadi was en leerde ook zijn kinderen om nooit bang te zijn om openlijk te verklaren dat ze Ahmadi zijn. Hij had ook de eer om de Heilige Koran in het Sindhi te vertalen onder leiding van de Derde Kalief (rh). Hij was ook lid van de Fazl-e-Umar Stichting. Zijne Heiligheid (aba) bad dat Allah hem vergiffenis en genade moge schenken en zijn nageslacht in staat mag stellen om de erfenis van zijn deugden voort te zetten.

Professor Dr. Umar Sharif Khan

Professor Dr. Umar Sharif Khan is onlangs overleden in de Verenigde Staten. Hij behaalde zijn PhD in zoölogie. Daarna was hij professor aan het Talimul Islam College. Hij had wereldwijd ongeveer 250 wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan. Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij ook zijn student was en dat hij de klas meenam om ze te onderwijzen over verschillende insecten, reptielen en dergelijke. In 2002 werd hij uitgeroepen tot zoöloog van het jaar in Pakistan. Hij was erg aardig en bescheiden. Hij ging om met zijn studenten en vrienden. Enkele wetenschappers uit de VS en Canada bezochten hem in Pakistan en zij bevestigden dat er niemand was die meer deskundig was dan hij. Hij bad regelmatig, hield vasten en reciteerde de Heilige Koran. Hij moedigde zijn kinderen en kleinkinderen aan om zich op studies te concentreren. Hij had een speciale liefde voor het kalifaat. Zijne Heiligheid (aba) bad dat Allah hem vergiffenis en barmhartigheid moge schenken en zijn nageslacht in staat mag stellen de erfenis van zijn deugden voort te zetten.

OPMERKING: Ishaat team van Majlis Khuddam-ul-Ahmadiyya NL neemt de volledige verantwoordelijkheid voor eventuele fouten of miscommunicatie in deze samenvatting van de vrijdagpreek.