
Klik hier om de video te bekijken
Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwuz en Surah al-Fatihah, zei Zijne Heiligheid, Hazrat Mirza Masroor Ahmad(aba) dat zoals hij in de vorige preek vermeldde, er enkele aspecten van het leven van bepaalde metgezellen waren die nog genoemd moesten worden. Zijne Heiligheid(aba) zei dat hij vandaag eerst het leven van Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra) zou belichten.
Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Abdullah bin Jahsh(ra) van de Banu Asad stam was. Hij was van gemiddelde lengte en had dik haar. Eens werd hij aangewezen als leider van een expeditie, en de Heilige Profeet(vzmh) vermeldde over hem dat Abdullah bin Jahsh(ra) standvastig, vastberaden en onbevreesd was. Het is vastgelegd dat Abdullah bin Jahsh(ra) de eerste was die de Islamitische vlag droeg, en de eerste keer in de Islam dat er buit werd behaald was tijdens de expeditie die hij leidde.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de moslims in Medina bang waren voor een verrassingsaanval van de Quraish. De Heilige Profeet(vzmh) zag deze angst en besloot dat er een manier moest zijn om meer te weten te komen over de manoeuvres van de Quraish. Daarom stelde hij een groep samen bestaande uit 8 personen en deze stond onder leiding van Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra). Om de veiligheid te garanderen, vertelde de Heilige Profeet(vzmh) deze groep niet eens waar ze heen gestuurd werden. In plaats daarvan gaf hij Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra) een brief met instructies en vertelde hem deze niet te openen totdat ze twee dagen hadden gereisd. Bij het openen van de brief las hij dat de Heilige Profeet(vzmh) opdracht had gegeven om naar Nakhlah te gaan, dat tussen Mekka en Ta’if lag. De Heilige Profeet(vzmh) schreef ook dat als iemand na het vernemen van deze missie wilde terugkeren, hij dat mocht, maar iedereen bleef vastberaden. Het was tijdens deze expeditie dat deze groep een Mekkaanse karavaan tegenkwam, waarbij een Mekkaan werd gedood en twee gevangen werden genomen.
Zijne Heiligheid(aba) citeert Hazrat Mirza Bashir Ahmad(ra) die schrijft:
‘Bij deze gelegenheid schrijft de heer Margolius dat Mohammed(vzmh) dit gezelschap met opzet in de Heilige Maand uitzond, omdat in deze maand de Quraish natuurlijk onoplettend zouden zijn geweest, en de Moslims een gemakkelijke en definitieve gelegenheid zouden vinden om hun karavaan te overvallen. Ieder weldenkend mens kan echter begrijpen dat een dergelijke kleine groep niet naar zo’n verre streek kon worden gezonden om een karavaan te plunderen, vooral wanneer het hoofdkwartier van de vijand zo dichtbij was. Bovendien stelt de geschiedenis onomstotelijk vast dat deze groep slechts was uitgezonden om inlichtingen in te winnen. Bovendien, toen de Heilige Profeet (vzmh) ontdekte dat de Metgezellen de karavaan hadden aangevallen, was hij zeer ontstemd. Er wordt dan ook verhaald dat toen zij zich aan de Heilige Profeet (vzmh) presenteerden en hem het hele verhaal vertelden, de Heilige Profeet (vzmh) uiterst ontstemd was…”.
Zijne Heiligheid(aba) citeerde verder Hazrat Mirza Bashir Ahmad(ra) die schrijft:
‘Aan de andere kant riepen de Quraish ook een enorme kreet, dat de Moslims de heiligheid van de Heilige Maand hadden geschonden. Aangezien de persoon die gedood was, ‘Amr bin Al-Hadrami, een stamhoofd was, en ook een bondgenoot van ‘Utbah bin Rabi’ah, een stamhoofd van Mekka, maakte deze gebeurtenis de Quraish zeer woedend. Zij begonnen zich met nog meer ijver en oproer voor te bereiden op een aanval op Medina. Vandaar dat de slag bij Badr, die hierna wordt genoemd, voornamelijk het gevolg was van deze voorbereiding en heftige vijandschap. Daarom werd er bij deze gebeurtenis zowel onder de Moslims als onder de ongelovigen gemopperd, en uiteindelijk werd het volgende Koranvers geopenbaard, dat de Moslims verlichting bracht:
“Zij vragen u omtrent het vechten in de heilige maand. Zeg: “Het vechten hierin is een grote overtreding, maar de mensen van de weg van Allah af te houden en Hem ondankbaar te zijn en (de toegang tot) de Heilige Moskee (te verhinderen) en haar mensen er van te verdrijven, is bij Allah een grotere zonde; en vervolging is erger dan doden.” En zij zullen niet ophouden, u te bevechten, totdat zij u van uw geloof hebben afgebracht, als zij kunnen. Maar wie onder u zich van zijn geloof afkeert en sterft als een ongelovige – diens werken zullen tevergeefs zijn in deze wereld en in de toekomende. Dezulken zijn de bewoners van het Vuur en zij zullen daarin verblijven.” (2:218)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Hazrat Abdullah bin Jashsh’s(ra) zwaard brak op de dag van Uhud. Het was toen dat de Heilige Profeet(vzmh) hem een tak schonk van een dadelboom genaamd Urjoon die als zijn zwaard werd. Vanaf die dag werd hij bekend onder de titel Urjoon. Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra) sneuvelde tijdens de Slag van Uhud. Hij was getrouwd met Hazrat Zainab bint Khuzaimah. Na zijn martelaarschap toen zij weduwe werd, hertrouwde zij later met de Heilige Profeet(vzmh).
Hazrat Salih Shukran(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende vermelding Hazrat Salih Shukran(ra) betrof. Volgens sommigen is vastgelegd dat de Heilige Profeet(vzmh) hem als erfenis van zijn vader kreeg. Na de Slag van Badr, bevrijdde de Heilige Profeet(vzmh) hem.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat na het overlijden van de Heilige Profeet(vzmh), Hazrat Salih(ra) de eer had te behoren tot degenen die het gezegende lichaam van de Heilige Profeet(vzmh) wasten.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat ten tijde van zijn Kalifaat, Hazrat Umar(ra) de zoon van Hazrat Shukran(ra), Abdur Rahman bin Shukran(ra) naar Hazrat Abu Musa Ash’ari(ra) stuurde en hem schreef dat hij de zoon van Hazrat Salih Shukran(ra) naar hem stuurde, en dat hij hem moest behandelen volgens de rang van zijn vader in de ogen van de Heilige Profeet(vzmh).
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Hazrat Salih Shukran(ra) een Hadith vertelde dat hij eens de Heilige Profeet(vzmh) op een rijdier zag op weg naar Khaybar, en hij zag hem bidden. Zijne Heiligheid(aba) zei dat dit de kwestie behandelt of men kan bidden terwijl men reist in, of op een vervoermiddel.
Hazrat Malik bin Dukhshum(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende Metgezel die hij zou noemen Hazrat Malik bin Dukhshum(ra) is. Met betrekking tot de gevangenen van de Slag bij Badr is vastgelegd dat Hazrat Malik bin Dukhshum(ra) tot een groep Metgezellen behoorde die naar de Heilige Profeet(vzmh) gingen en zeiden dat hij beloofd had dat wie een bepaald aantal mensen in de strijd doodde een bepaald bedrag zou krijgen en wie een bepaald aantal gevangenen nam een bepaald bedrag zou krijgen. Er waren echter 70 mensen gedood en 70 gevangen genomen, en de buit was niet genoeg om iedereen een gelijk deel te geven. Hierop werd het volgende vers van de Heilige Koran aan de Heilige Profeet (vzmh) geopenbaard:
“Zij vragen u omtrent de oorlogsbuit. Antwoord: “De oorlogsbuit behoort aan Allah en de boodschapper. Vreest daarom Allah en regelt (uw geschillen) onderling inschikkelijk en gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper als gij gelovigen zijt.” (8:2)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Hazrat Malik bin Dukshum(ra) tijdens de Slag bij Uhud, toen het valse gerucht over de Heilige Profeet(vzmh) zich had verspreid, langs gewonde Metgezellen ging en hen vroeg of zij hadden gehoord over het martelaarschap van de Heilige Profeet(vzmh). Zij antwoordden hem dat zelfs als dit waar zou zijn, God nog steeds leeft en dat hij door moest gaan met vechten.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat eens sommige mensen tegen de Heilige Profeet(vzmh) zeiden dat zij geloofden dat Hazrat Malik bin Dukshum(ra) de hypocrieten beschermde. De Heilige Profeet(vzmh) vroeg, ‘bidt hij niet?’ Zij antwoordden dat hij dat wel deed, maar dat zijn gebeden niet goed waren. De Heilige Profeet(vzmh) zei tweemaal, dat het hem verboden was iemand te doden die Salat [gebed] verrichtte. Zijne Heiligheid(aba) zei dat dit als les moest dienen voor de moslims van vandaag.
Hazrat Ukashah bin Mihsan(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende vermelding Hazrat Ukashah bin Mihsan(ra) was. Hij sneuvelde tijdens het tijdperk van Hazrat Abu Bakr(ra) in 12 AH. Zijne Heiligheid(aba) citeerde Imam Sha’bi die zei dat hoewel Ukashah(ra) voorbestemd was voor de hemel, hij op deze aarde liep met nederigheid.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Hazrat Ukashah(ra) behoorde tot degenen die Hazrat Abdullah bin Jahsh(ra) vergezelden op zijn expeditie. Het is ook vastgelegd dat tijdens de Slag van Badr, de Heilige Profeet(vzmh) pijlen schoot uit zijn boog. Deze brak echter, en Hazrat Ukashah(ra) was degene die hem hielp het te repareren.
Hazrat Kharijah bin Zaid(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende vermelding Hazrat Kharijah bin Zaid(ra) betrof. Het is opgetekend dat Hazrat Mu’adh bin Jabal(ra), Hazrat Sa’d bin Mu’adh(ra), en Hazrat Kharijah bin Zaid(ra) enkele Joodse priesters vroegen over bepaalde aspecten van de Torah, maar zij weigerden te antwoorden. Het was bij deze gelegenheid dat het volgende Koranvers aan de Heilige Profeet(vzmh) werd geopenbaard:
“Voorzeker, degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding hebben nedergezonden, verbergen, nadat Wij het Boek aan de mensen duidelijk hebben gemaakt, zijn het, die Allah vervloekt en zij die het recht hebben te vervloeken, vervloeken hen ook.” (2:160)
Hazrat Ziyad bin Labid(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende vermelding ging over Hazrat Ziyad bin Labid(ra). Het is opgetekend dat eens een persoon uit de Vallei van Aqiq naar de Heilige Profeet(vzmh) ging en vroeg om een oproeper tot het geloof naar zijn volk te sturen. Op dit verzoek stuurde de Heilige Profeet(vzmh) Hazrat Ziyad bin Labid(ra).
Zijne Heiligheid(aba) zei dat Hazrat Ziyad(ra) overleed aan het begin van Mu’awiyah’s heerschappij.
Hazrat Khalid bin Bukair(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat de volgende vermelding Hazrat Khalid bin Bukair(ra) betrof. Het is vastgelegd dat Hazrat Khalid(ra) en zijn drie broers allen deelnamen aan de Slag bij Badr en alle vier de broers namen ook deel aan de migratie naar Medina.
Hazrat Ammar bin Yasir(ra)
Zijne Heiligheid(aba) zei dat hij hierna Hazrat Ammar bin Yasir(ra) zou noemen. Het is opgetekend dat de Heilige Profeet(vzmh) eens langs Hazrat Ammar(ra) kwam en hem huilend aantrof. Hij zei dat de tegenstanders hem vreselijk sloegen totdat hij iets over de Heilige Profeet(vzmh) zei. De Heilige Profeet(vzmh) vroeg wat er eigenlijk in zijn hart was. Hazrat Ammar(ra) antwoordde dat hij een onwrikbaar geloof in zijn hart had. De Heilige Profeet(vzmh) zei dat als dit het geval was, Allah zou vergeven wat hij met zijn mond uitsprak.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat tijdens de Slag van Siffin de gevechten hevig waren, en Mu’awiyah zei dat de enige manier om de kracht van de tegenpartij te verzwakken was als Ammar bin Yasir(ra) zou sneuvelen. Uiteindelijk was het in de Slag van Siffin dat Hazrat Ammar (ra) sneuvelde. Het is vastgelegd dat toen Hazrat Ali(ra) hoorde van het martelaarschap van Hazrat Ammar(ra), hij zei dat iedereen die dit martelaarschap niet belangrijk vond en er niet bedroefd over was, niet in werkelijkheid geleid was.
Zijne Heiligheid(aba) zei dat hij incidenten van de Metgezellen zou blijven vermelden in toekomstige preken.
Een tragisch voorval in Burkina Faso
Zijne Heiligheid(aba) zei dat er zeer triest nieuws is uit Burkina Faso, waar twee dagen geleden negen Ahmadi’s zijn gesneuveld. Het is een zeer ernstig incident. Zij werden op de meest brute wijze gedood. Hun geloof werd op de proef gesteld, maar ze bleven standvastig. Het was niet zo dat zij het slachtoffer waren van open vuur, maar zij werden individueel opgeroepen en één voor één gedood. Zijne Heiligheid (aba) bad dat Allah de Almachtige hen genadig mocht zijn en hun rangen in de hemel mag verhogen. Zijne Heiligheid(aba) spoorde iedereen aan om te blijven bidden voor het gebied; de terroristen dreigden dat als de moskee weer geopend zou worden, ze terug zouden keren en een aanval zouden plegen. Moge Allah de Almachtige de Ahmadi’s daar veilig houden. Zijne Heiligheid(aba) zei dat hij volgende week meer details zou vermelden.
Samenvatting vrijdagpreek door de Ishaat team MKA NL. De Ishaat team neemt de volledige verantwoordelijkheid voor eventuele fouten of miscommunicatie in deze samenvatting van de vrijdagpreek